Verloren Parels


Thomas Rubico  (Willy Genbrugge)

een selectie van zijn poëzie

  • KEN UZELF

Hoe ze mijn allerindividueelste expressie van mijn allerindividueelste emotie na mijn dood zullen beoordelen, weet ik niet. Het is ook niet belangrijk want ik besef met Paul Sartre al veel langer dat de hel misschien wel de anderen zijn. De kans is groot dat mijn poëzie in het beste geval bij het oud papier zal belanden. In het slechtste geval verbrand in een oude kachel nog voor één vers ooit gelezen werd.  L’enfer c’est les autres. Hij schreef het wellicht op zo een blauwe maandag waarop zelfs Simonne de Beauvoir hem niet kon troosten. De wereld kon hem gestolen worden. Hoe die zwarte man op de luchthaven van Bogotá  zich die keer moet gevoeld hebben, liet mij toen ook steenkoud. Hij was douanier en moest mij -misschien was ik wel zo een bleke drugstrafikant-  aftasten. Ik was duidelijk geïrriteerd en kocht hem om met een zakje snoep voor zijn kindjes. Het drong niet eens tot mij door hoe hij zich voelde want hoogstwaarschijnlijk had hij veel liever met mij een gezellige babbel gehad op een terrasje van een restaurant terwijl wij allebei naar de klanken van opzwepende Latino muziek zouden luisteren. Godbetert samen aan een tafeltje. Niet dus want ik reageerde alleen maar onhebbelijk boos terwijl die man alleen maar zijn werk probeerde te doen. Terug thuis vertelde ik nauwelijks over het voorval alsof het mij niet echt overkomen was. Maar schijn bedriegt altijd. Ik schreef de irritatie van mij af en kwam tot de vaststelling dat ikzelf wel eens het probleem kon geweest zijn. De hemel blaasjes wijsmaken had ik blijkbaar al heel vroeg gedaan. Eigenzinnige, zelfvoldane wijsneus die het altijd handig in woorden wist te verpakken. Het lag nooit aan mij, de hel dat waren de anderen. Toen begon ik te graven. N  aar het voorbeeld van die gekleurde wegenwerkers  in de Vlaamse straten. Een beeld dat op mijn netvlies was gebrand. Het waren de stille jaren waarin ik nieuwe woorden zocht. Niet voor publikatie vatbaaar evenwel. Ik schreef meer dan één zelfportret. Niet altijd zo fraai. Mijn Rooms verleden als de schaduw van een phallos. Tot ik de laatste weerloze woorden vond en dus aan de dood dacht die er al altijd was. Vroeger. Vandaag nog meer. Als een danseres zwevend tussen schijn en zijn. Altijd maar ontkennen en toch weten. Daarom sloot ik vriendschap met de ‘tijd’, kocht en koop hem nog altijd om. Tegen beter weten in. Ik blijf een Ikaros, een hol vat ook dat alleen maar schreeuwt met lege klanken. Wat rest is straks een oude man die in het donker huilt omdat hij niet meer als een arend in de bergen vliegen kan..

 


  • AIRPORT GATE

1995- Colombia terugreis. Kwam het door de vliegangst? Misschien wel…   

 

Zelfs het opstijgen

zag ik niet

niet eens de lichtstraal

op zijn vleugels

alleen het dalen

is me bijgebleven

bijna loodrecht

als een roofvogel

naar de vissen

onwetend zwom ik

in vertrouwde vijvers

tussen kwade kikkers

blies ik blaasjes

naar de hemel

ik was het kind

dat deed alsof

telefoneerde

verzon

theaterstukken

eerst monologen

ten slotte

een klucht.

 


  • BESTEK

De fabrieksjaren. De jaren negentig. Ik denk dat Verpale toen allang door de grote poort van de buren vertrokken was. Litterair gezien vond hij dat ik mijn tijd verbeuzelde aan nutteloze zinnen want voer voor de varkens… hij had echte schrijvers leren kennen die hem later in de steek zouden laten omdat hij te veel wijn bij zijn water deed.

 

Met zijn allen op tafel

de perforator en de nietjes

de nooit gebruikte briefjes

de grijszilveren meetlat

het eindejaarscadeau

naast de vuile tassen

al zeven dagen lang

in het gezelschap van

een vol gekladderd blad

het gedicht is bijna af.

 

Op maandagochtend

begint de dichter alweer

trapt in alle klemmen

rennen, vliegen, tokkelen,

lijmen en illusies verbijten

het langverwachte menuet

schrijft hij nooit meer

zijn allerbeste regels

schreef hij ooit in het klad.


  • BLUES AT FIVE O'CLOCK

Diezelfde fabrieksjaren. De jaren tachtig. Ik was toen al terug uit Arlit in Niger.Thuis op de oude site langs het kanaal kreeg ik een nieuwe job in een loods met een uitgeleefd dak. Te veel zwavelzuur. Te veel pyriet. Te veel vroege doden die ik nooit meer een bezoek bracht..

 

Bleekblauw licht

in gele regenwolken

op een uitgeleefd dak

van steen en staal

kies ik de holtes

ik stik

in mijn strot

sterven miljoenen

zelfvoldane beloftes.


  • BLUES IN A DARK SKY

Dat ik af en toe met goden zou vechten, stond wellicht in de sterren geschreven. In het heetst van de strijd waren die laatste echter nooit te zien. De hemel zag er meestal donker uit, ja zelfs zwart…

 

En God weerkaatst

het blauwe licht

van purperen kleuren

keer op keer

staal op staal

verzwart de hemel

en spreekt een andere taal.


  • DE OUDE MAN EN DE BERGEN

Een slecht moment in 2006. Alleen je kiest dit altijd op de verkeerde plaats en op het verkeerde uur, maar het is er natuurlijk wel. Boontje dacht er waarschijnlijk ook zo over toen hij “Eros en de eenzame man” schreef en wie weet schreef ik deze klaagzang na een tweede of misschien zelfs derde lezing..

 

 

Hoe zal hij voortaan alleen maar zwijgen,

als een arend hoog op een eenzame rots

wachtend op zijn laatste prooi?

 

Waarom hij nooit voor soldaten koos,

het blaffen van een hond niet kon horen,

geen duizelingwekkende diepte wou zien?

 

Waar blijven zijn beloftes, zijn mooie woorden

als bloeiende boekweit in een lentedal

genietend van zijn dwaze dromen?

 

Wie zal ooit zijn manuscript voltooien,

de waarheid van het verzinsel scheiden,

ronduit reageren, geen genade, geen vertoon?

 

Hoeveel broden, hoeveel lauwe linzensoep

verkocht hij om hun domme dansen te ontlopen,

profiterend van onschuldige kinderogen?

 

Wat bezielt een arend beneden in de stad

verlamde vleugels van angst te verbergen,

hun glans te doven, hun trots te verraden?

 

Hoe zal hij voortaan zijn naam nu schrijven,

er is geen inkt meer, geen muren om op te krassen

versmachtend in zijn eigenwaan?

 

Waarom hij verliefd werd op een vrouw,

verfijnd verpakt als zogenaamd gratis cadeau

in beelden, doeken , papier en videoplezier?

 

Waar blijven al die stoute straatmadelieven,

 niet één heeft het ooit nog over hem gehad,

zelfgenoegzaam honend:hij was niet eens zat?

 

Wie zal het zijn kinderen voluit vertellen,

hoe hij als een vuile vod daar neerviel,

het verdomde verraad voelde in zijn vel?

 

Hoeveel nachten ligt hij nu al wakker

van de ongedurige onrust om wat was

badend in zijn klamme zwoele zweet?

 

Wat heeft een oude man nog te bieden

 na wat spuwen van speeksel en sperma,

 wanneer de arend in het donker huilt?


  • DE  POT OP POEM

...en dat het misschien zo zou ophouden daaraan dacht ik toen al, alleen je kan er niet blijven bij stilstaan. Wat is trouwens het verschil, een standbeeld krijgen of meteen voorgoed het graf in? Verdwijnen doen we allemaal, ook wie zich onsterfelijk waant.

 

Zo gaat het soms met dichters

ze worden niet echt verguisd

maar heel gewoon doodgezwegen

als buren die men nooit heeft gekend

pas als ze dood zijn, komen ze tot leven

men weet er dan plots alles van

tot de huisraad toe en hun maîtresse.


  • DICHTER

 Zo poëzie schrijven al een menselijke activiteit is in de marge van het bestaan, dan is de dichter zelf heel vaak een outlaw. Ja, soms weet niemand dat hij of zij ergens in een bos verdwaald is en zijn muze, een boom, aan het opvrijen is…

 

Onverstoorbaar

offert hij aan de bomen

zijn taal

kreupelhout

zijn verzen

splinters

in een regenwoud.


  • HET LAATSTE WOORD

 Dan zwijg ik

 het kwaken

 laat ik

 aan de kikkers.


  • HOLLE VATEN

Niet meer dan een schreeuw. Niet eens van Munch. Een geeuw. Een leeg vat.

 

Ik ben het lege vat

de holle bodem

mijn stem klinkt hard

ik ben de echo

de lege ruimte

mijn geest is dood

ik ben een schreeuw

de kale jonker

mijn adem

slechts een geeuw!

 

Ik zou het bijna vanzelfsprekend vinden dat er op mijn doodsprentje het woord ‘pelgrim’ te lezen zal staan. Struikrover kan ook, maar dit is misschien een struik te ver. Of gewoon gelukzoeker. Of ontheemde want altijd ergens onderweg. Maar klopt dit wel als het over mij gaat?

 

Een pelgrim, een ontheemde moet altijd nederig vragen om ergens onderdak te krijgen  en dankjewel zeggen. Elke keer opnieuw. Kan ik dit wel? Steekt niet steeds weer dat angeltje op? Ik ben immers een mens en dus vatbaar voor trots, ja voor hoogmoed zelfs want liever slaap ik ergens in een bos of op de straatstenen dan ook maar om een gunst te vragen. Ik weet best ook veel. Ik trek mijn plan. Als het moet, kan ik zelfs vliegen. Op wassen vleugels. Het liefst leef ik als een arend hoog in de bergen zodat ik vanuit de hoogte kan neerkijken op wie in het diepe dal wonen. Soms vlieg ik wel eens naar beneden om te tonen hoe hoog ik wel vliegen kan. Tot ik als een Ikaros in de zee zal storten en niemand de plons zal horen…


  • IKAROS NEERGESTORT

 Februari 1993. Frater Marist J.A.M. Bossaert leefde nog. Hij was graficus en won ooit de Visser Neerlandia prijs voor zijn volledig oeuvre. Aan hem draag ik dit gedicht op. Hij heeft het ooit prachtig geïllustreerd.

 

Mijn vleugels worden lam

de veren bijna verbrand

te vaak heb ik Helios

aan schaduwen verpand.

 

Mijn ogen worden blind

de irissen zijn verschroeid

te veel heb ik hun licht

aan duisternis verknoeid.

 

Mijn oren worden doof

de trommelvliezen verscheurd

te dikwijls fijne tonen

aan wanklanken verbeurd.

 

Mijn huid lijkt één rimpel

de cellen zijn uitgeleefd

te gemakkelijk de diepe aderen

onder de opperhuid gekleefd.

 

Mijn neus buigt naar de aarde

de zenuwdraden uitgerafeld

te overvloedig met ’t parfum

van goden en godinnen getafeld.

 

Mijn tong wordt hard als leer

slechts de draadpapillen bleven

te weinig nog heb ik de woorden

van mijn Daedalos begrepen.

 

“Mijn woorden, zoon, worden oud

hun luister is reeds onttroond

tevergeefs heb ik jou de weg

uit Minos’labyrinth getoond.”

 

Mijn handen raken nu bijna ’t water

bodemloos wenkt de blauwe zee

nooit meer zal ik de hemel smaken

reeds neemt Poseidon me mee.

 

Mijn voeten worden stijf van de schrik

niemand heeft de plons gehoord

te luid zingen de paradevogels

en de boeren ploegen voort.   

 

Morgen zal de zon op Cumae schijnen

zal een beeldhouwer ’t land aanschouwen

opnieuw zal een kleine Ikaros

met vader wassen vleugels bouwen.

 

In de Poëziekrant verscheen er ooit een kleine recensie omtrent het verschijnen van één van mijn bundels, met name “ Goden van Papier”. Deze verscheen in een oplage van 105 exemplaren als bibliofiele uitgave van Jozef Moetwillig (Jos Brabants) te Sint-Amandsberg-Gent. Over de poëzie zelf had de recensent het amper. Een poging tot schrijven van verzen die wel tot een echt gedicht zouden kunnen uitgroeien.  Over de vorm zelf en keuze en grootte van lettertypes des te meer. De ondertoon afbraakvoetbal. Blijkbaar de huisstijl van deze recensent. Uitgever en drukker-in-de-marge Jos Brabants was er niet over te spreken. Misschien wel een voorbeeld van hoe Vlamingen met Vlamingen omgaan. Kan hij dan nooit eens een keertje iets positief schrijven?  Het heeft alleen maar mijn verwantschap met Sartre een beetje bevestigd. Hoe dan ook is de bundel zo goed als uitverkocht.  


  • KAMI

Ik heb altijd wel iets gehad met papier en speciaal met handgeschept papier en natuurlijk ook met Japan en zijn papier-geschiedenis.Ik schreef ook een verhaal over een oude bonsai-meester, de heer Eguchi,  en dacht daarbij aan ‘De schone slaapsters” van Yasunari Kawabata en natuurlijk aan mijn grote idool de Colombiaan Gabriel García Marquez en zijn “Memoria de mis putas tristes”. Mijn verhaal zal wellicht nooit gepubliceerd worden omdat ik nu eenmaal geen naambekendheid heb. Maar ik sta er nog altijd achter.

 

Hoe maagdelijk

als ik het krassen

van mijn pen

niet hoor

de wonden

in jouw vouwen

niet zie

en ik alleen ben met de goden,

eens zal ik

hun altaar

verbranden

als oud papier.


  • KEIEN

Als een kei in een rivier zou ik moeten zijn. Een kleine, platte schijf zoals er zoveel zijn. Ze zouden me dan over het wateroppervlak  laten scheren en het als joelende kwajongens uitgieren van de pret. Om ter verst haantje tik. Maar zover ben ik nog niet. Nog steeds ben ik de goudzoeker…

 

Ik was de goudzoeker

in de stad en op het land,

ik zocht overal.

Kuste de ring van de keizer,

zag de kei niet in het dal.


  • LA FIESTA DE LAS PAPELES

Het dateert in elk geval uit de periode dat ik verliefd werd op de Spaanse taal en het eigenlijk nog steeds ben. Ik vermoed tussen 2001, het geboortejaar van onze oudste kleinzoon en 2005, het geboortejaar van onze jongste kleinzoon en dus het jaar waarin wij voor het eerst aan een voettocht naar Compostela begonnen. In Frankrijk zagen we hem zo vaak…de maretak.

 

Ik ben de maretak

de uitwas

alleen de vogels

kennen mij

nooit zal ik

de druïde

bekoren

mijn offer

runetekens

niet eens

geschiedenis.


  • MACHO

Mei 2004. Etienne Dewulf van de gelijknamige keramiekgalerie in Sint-Amandsberg leefde nog en was volop actief en had een grote belangstelling voor kernachtige poëzie. Een uitgave van de VZW Kunstzin waarin ik 10 jaar het beste van mezelf voor de exposanten uit binnen-en buitenland gegeven heb. Stadsdichter van Deinze, Luc Martens, was toen nog een nobele onbekende, maar dit gold ook voor Nicole Ledegen en Nicole De Jaegher en zelfs voor de illustrator François Sirejacob…en ja ik ben nog steeds een groene jongen..

 

Aan wit papier

altijd opnieuw

de onschuld

ontstolen

als een nachtdier

roofde ik

het maagdelijk vezelvlies

niemand zag het

niemand hoorde het

alleen de bomen huilden

in mijn handen

stierven miljoenen wortels

eerst nog rood

dan helemaal dood.


  • METAMORPHOSE

Aan zo een nacht denk ik. De slaap niet kunnen vatten. Te veel letters in mijn hoofd. Bij het krieken van dag toch in slaap vallen en met datzelfde zwaar hoofd wakker worden terwijl er buiten een hond blaft…

 

Zwijgend

gooit

de nacht

vermoeid nog

van het slapen

de dekens

weg

en

wacht gelaten

op het wegschuiven

van de lakens.


  • PHALLOS ' SCHADUW

Uit diezelfde VZW Kunstzin bundel. Frankrijk. Al die middeleeuwse beeldverhalen deden mij huiveren en mijn fantasie sloeg op hol. Ik wist niet dat Rome het zo diep in mij gegrift had…

 

Hoe vreemd nu

de donkere duisternis

in oude kathedralen

als ik alleen ben

met de aartsengel

hoog daarboven.

 

Zal hij mijn duivel doden

met een speer zonder geslacht,

zal hij het Woord verspreiden,

rechtopstaand als een reus

steeds maar blijven zwijgen

als een kille catacombe?

 

Of zal ik eeuwig twijfelen

Sabijnse maagden roven

hongerig mijn anima zoeken?

Of zal ik opstaan en oprijzen

en zal Jij me breken en branden?


  • PSALM

Ik heb het niet nagekeken of dit gedicht in “ De boze dichter” staat, maar het zou best kunnen. Hij past in elk geval in mijn intro op de bundel. Over ganzen, meeuwen, katten, struisvogels (de nieuwste rage) en af en toe over een gekrulde hondenkop die achter een gordijntje droevig kinderen gadeslaat. Over vogels die hun veren schudden omdat ze de nacht nat hebben doorgebracht. Op geheime plaatsen. Daarover dus, maar ik ben alweer de draad kwijt en mijn stem verloren. Blijft de boosheid en het onvermogen.  

 

Als de moegewerkte uren

niet wijzer worden

er morgen geen dag begint

als niemand de weg plaveit

en mijn lome benen

naar helder water leidt

als bomen al dood zijn

nog voor wij wenen

wie zal dan hun hoeder zijn?


Soms is de grens tussen de thema’s in mijn gedichten filterdun. Saturday night fever is er zo eentje. Uiteraard gaat het over mijzelf, over wie ik ben en wat ik voel als ik dingen zie die mij niet aanstaan, die mij storen, mij eigenlijk een beetje ongelukkig maken. Het kan dan best zijn dat zo een gedicht eerder aanleunt bij mijn zuivere natuurgedichten.  Die laatste hebben evenwel geen mineur toon, ze leunen eerder aan bij een ode, een lofzang, een alleluja. Wij wonen hier natuurlijk vlakbij het zeekanaal Gent-Terneuzen met aan zijn oevers de industrie. Ooit kon ik nog naar mijn werk in datzelfde industriegebied via de Pachtgoederen, een landbouw-en natuurgebied dat evenwel de ondergrondse sporen droeg van een oorlogsverleden, benzineopslagplaatsen, ooit een fabriek met een bepaalde reputatie. De Pachtgoederen moesten weg want de ondergrond was bezoedeld. In de plaats is er water gekomen, zijn mijn geliefde doden van het executieoord van Rieme verdwenen, staan er windmolens en is er een zogenaamde nieuwe propere  industrie in de plaats gekomen.  Aan de overkant zorgt de staalgigant Arcelor Mittal nog steeds voor fijn stof en is de omgeving vooral staal en beton. Ik schreef “ Dreams of  the Port of Ghent”, een ode (werkverschaffing) en tegelijkertijd een aanklacht (te weinig bomen), maar het kreeg geen plaats in ons woongebied aan het kanaal. De hoge pieten die het wel hadden gepubliceerd in hun Havenkrant vonden dat een Engelse titel niet kon en het gedicht paste niet in het project.

 

Ik had waarschijnlijk op de loftrompet moeten schallen en wie weet de Vlaamse Leeuw zingen. Kan ik het verhelpen dat ik liever ‘Les Lacs du Connemara” van Michel Sardou zing?

 

  • SATURDAY NIGHT FEVER

Vanaf mijn zolder-schrijfkamer uitkijkend over het windmolenpark en de Kluizendokken zonder bomen…

 

Niet meer doorschijnend

het dubbele vensterglas

druppel na druppel

verblindt de regen

de groene dromen

trekt een siliconen masker

over het laatste zonnelicht

 

als een ontrouwe minnaar

omhelst het water de nacht

zijn taal één bad van leugens

geen zwaveldampen meer

uit de hoge schouwen

plots weggetoverd

zoals de kille kaalslag

vervangen door valse bomen

geplant op te brakke grond

 

grensloos zwemmen nu de vissen

de oevers één spetterende show

van klank en licht

druppel na druppel

likt de hoge waakvlam de weke wolken

ijdel en eenzaam

spiegelt zij zich tevergeefs

in rimpels van te oud water

gegroefd door vage beloftes

nooit nog nagekomen

alleen maar asfalt

alleen maar staal en beton

 

het slib misleidt de kapitein

die naar diepe geulen peilt

onophoudelijk het tikken op de ruiten

de regen, één bedrieglijk watergordijn.


  • STILLE STEMMEN

Misschien is dit wel één van mijn mooiste zelfbeschouwingen. De mysticus in mij. Het dateert uit de beginperiode. Ergens zal de dichter wel in mij aanwezig geweest zijn, maar het heeft lang geduurd voor ik ermee naar buiten kwam. En nog aarzel ik… 

 

Stilte is de stem in mij

 

Nog altijd

wacht ik op

het breken

van het brood

verzwijg ik de stilte

van mijn ademnood.


  • TEMPUS FUGIT

Soms duurt het wel even in een mensenleven voor hij of zij, de mens, de dingen in hun ware gedaante  kan kaderen. Het gaat dan meestal over abstracte termen zoals bijvoorbeeld liefde, vriendschap, tijd. Die laatste pakt je altijd in snelheid. Een uur, een dag, een week, een maand, een jaar, een mensenleven. O, er zijn momenten waarop je denkt ‘tijd’ te kunnen kopen door er gewoon niet aan te denken en als een Palieter in een wei te gaan liggen, een papaversteel in jouw mond terwijl even verderop de koeien grazen…Ars Bucolica. Even waan je je de onsterfelijke Ovidius…

 

Zo vond ik troost

in de groene weilanden

het eeuwige vee

de maïs

het onkruid

het opstijgen van de leeuwerik

in het tegenlicht

en

ik geloofde één moment

in de eeuwigheid

tot ik mijn dagen telde

en zij

als vogels wegvlogen

nooit zag ik ze terug.


  • TWIJFEL

Ik steek het niet onder stoelen of banken. Ik heb een soort sympathie voor mensen die zeggen het niet goed te weten, hun twijfels hebben, niet meer zo zeker zijn. Ik weet het, we zijn stilaan een uitstervend ras want zie daar komt de nieuwe Übermensch met rasse, zelfzekere  schreden…

 

En wat als ik niets meer achterlaat

niet eens een stoppel op een maïsveld

 -geen woorden, geen waar, geen waarom-

naar stappen speur en de weg niet meer vind,

ben ik dan hier als zaad verdwaald

wanhopig op zoek naar één korrel zand

 

En wat als niemand meer claimt

dat ik ooit op een graf heb geweend

om een dode die ik nooit heb gekend

de wind in de bomen niet meer hoor

de stille stenen niet meer tel

ben ik dan, ben ik dan ooit op weg geweest?

 

En wat als alle letters zijn gewist

geen mens ook mijn woorden  mist

niemand nog voor mijn graf blijft staan

geen vuur aansteekt en ook niet salueert

wie was ik, wie was ik dan op deze planeet,

ben ik dan, ben ik dan wel een soldaat geweest?

 

En wat als ooit gletsjers veranderen in regen

-geen zon , geen licht, geen warmte, geen zegen-

het laatste ijs wegspoelt en weer water wordt

op dit aardse eiland geen drenkeling gered wordt,

wie waren wij dan, wie waren wij op deze aarde,

zijn wij dan, zijn wij dan ooit mens geweest?


  • UCHIWA

Het is één van de gedichten uit de bundel “Goden van Papier”.. Ik schreef het in september 2006 ter gelegenheid van een inleiding op een tentoonstelling in de keramiekgalerie van Etienne Dewulf, mon camerade d’art et de vie. Hij werd ongeneeslijk ziek en koos voor euthanasie. Hij wou een gedicht van mij op zijn graf en het werd ook de grafrede.  De koele letters van leven en dood.. Van de twee exposanten, Erik De Meuleneere en Timo Almgren, had de eerste jarenlang de lange omvaart gedaan en dus alle wereldzeeën bevaren. Timo kwam uit de bossen van Finland en was de liefde gevolgd naar Vlaanderen, maar hield het toch graag op het Engels als omgangstaal. Daarom dus de vertaling….

 

Onzichtbaar

jouw naam

in kalligrafisch schrift

jouw mond

smaakt

naar rood

terwijl stokoude minnaars

jouw witte droefheid

ontwaren

wuiven

de koele letters

onveranderd

naar

leven en dood.


 

Invisible

your name

in japanese script

your mouth

a taste of red

while very old lovers

are observing

your white sorrow

the cool letters

wave unchanged

to death or live.


  • VERDRONKEN LAND

In de jaren negentig heb ik dit gedicht vaak opgenomen in mijn programma over ‘ Leven, liefde en dood’ dat ik samen met broer Jos en andere muzikanten voor een breed publiek bracht. Het waren niet altijd poëzieliefhebbers pur sang die er op afkwamen, maar mijn stem, de muziek en de prachtige veelal natuurfoto’s van mijn liefste lief brachten hen in de juiste stemming om toch geboeid te luisteren. Het verdronken land van mijn kinderjaren, het zit zo diep…

 

Het zompig zuigen

van de natte aarde

 

geritsel

onder doornen

paarse bloemen

in een groene wei

 

navelstaren

in oud water

de rimpels

van verzwegen jaren

 

kromgewaaide eiken

waartussen

gestorven ganzen

witte merels kussen.


  • VIRUS

Het zal wel te maken hebben gehad met de dood van één van mijn zussen. Veel te vroeg gestorven aan die vreselijke ziekte die mensen soms treft op momenten waarop het leven hen toelacht. Ik moet aan Jaak Perk gedacht hebben en aan zijn ‘ de tuinman en de dood’. Het zou wel mooi zijn zo tussen het gras en de bloemen…

 

Zo sluipt ze in mij

op fluwelen poten

tussen het groen

volg ik haar spoor:

de oude weg naar Ispahan.


  • WEERLOZE WOORDEN

Dat het ooit zal ophouden, besef ik wel. Daarom probeer ik er niet te veel aan te denken en samen met de liefde van mijn leven van de kleine dingen te genieten. Van elk moment van tederheid. Maar ‘eens niet meer’ zal ik weerloos zijn als mijn woorden…

 

Eens zal ik eeuwig zwijgen

niet meer huilen om een boom

 

eens zal ik niet meer horen

niet eens het wiegen van de wind

 

eens zal ik niet meer voelen

geen vingers om een twijg

 

eens zal ik niet meer ruiken

geen mos, geen wilde rozen

 

eens zal ik niet meer zien

geen beken, geen bergen, geen dal

 

eens zal ik niet meer proeven

geen dauw, geen bes, geen bos

 

eens zal ik niet meer spreken

niet meer huilen om weerloze woorden.


  • ZELFPORTRET

Ik had kunnen eindigen met het vorige gedicht, maar voel dat ik hoe dan ook nog eens terugkeren moest naar een periode in mijn  leven waarvan ik dacht erg breekbaar te zijn en de minste kritiek mij uit mijn evenwicht bracht. Een vorm van hoogmoed wellicht. Gelukkig is het dictatorschap mij bijtijds ontzegd en heb ik de scherven zoveel mogelijk gelijmd met ‘extra strong’

 

Ik ben de porseleinen pot

breek spiegelscherven

nerveuze nerven

maken mijn vleugels rot.